
Jurisprudentie
AZ5096
Datum uitspraak2005-04-08
Datum gepubliceerd2006-12-22
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAW 05/461, AW 05/462
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2006-12-22
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAW 05/461, AW 05/462
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Eiser, directeur sector grondzaken, wordt onzorgvuldig, ondeskundig en frauduleus handelen verweten. De door B&W verweten gedragingen worden niet alle door de de feiten ondersteund en leveren evenmin alle plichtsverzuim op. Met name onderschrijft de voorzieningenrechter niet het standpunt dat eiser frauduleus zou hebben gehandeld door in de uitoefening van zijn functie een relatie bewust te hebben willen bevoordelen. Feitencomplex biedt onvoldoende grondslag voor de conclusie dat sprake is van ernstig plichtsverzuim. Om die reden en ook overigens geen grond voor ongeschiktheidsontslag. Schorsing wel terecht opgelegd. Volgt vernietiging bestreden besluit en schorsing primaire ontslagbesluit.
Uitspraak
Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: AW 05/461, AW 05/462
Inzake: [eiser], wonende te Santpoort-Noord, eiser,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 8 februari 2005.
2. Zitting
Datum: 14 maart 2005.
Eiser is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H.J. van der Hauw, advocaat te IJmuiden.
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden mr. J.J. Blanken, advocaat te Den Haag en mr. ing. [naam], werkzaam bij de gemeente Hoorn.
3. Ontstaan en loop van het geding
Van april 2003 tot 1 oktober 2003 is eiser voor de gemeente Hoorn werkzaam geweest als interim manager. Per 1 oktober 2003 is eiser aangesteld als ambtenaar in dienst van de gemeente Hoorn in de functie van directeur sector ruimte.
Bij brief van 24 maart 2004 heeft verweerder aan eiser het voornemen medegedeeld tot het verlenen van ontslag, primair op grond van het bepaalde in artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor gemeenteambtenaren (CAR) en de Uitwerkingsovereenkomst (UWO) (strafontslag) en subsidiair met toepassing van artikel 8:6 van de CAR/UWO (ongeschiktheidsontslag). Verweerder heeft in die brief voorts het besluit medegedeeld eiser, in het belang van de dienst, met ingang van 24 maart 2004 te schorsen op grond van artikel 8:15:1, eerste lid, onder d, van de CAR/UWO.
Bij brief van 8 april 2004 heeft verweerder opnieuw het voornemen tot het verlenen van ontslag uitgesproken en medegedeeld dat de brief van 24 maart 2004 komt te vervallen voor zover daarin het voornemen tot ontslag is uitgesproken.
Bij brieven van 28 april 2004 heeft eiser bij verweerder bezwaarschriften ingediend, gericht tegen het besluit van 24 maart 2004 en tegen de brief van 8 april 2004.
Bij besluit van 25 mei 2004 heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 juni 2004 ontslag verleend, primair op grond van artikel 8:13 van de CAR, subsidiair op grond van artikel 8:6 van de CAR. Verweerder heeft daarbij overwogen deze straf, gelet op de aard en ernst van het gepleegde plichtsverzuim, evenredig te achten.
Bij brief van 23 juni 2004 heeft eiser bij verweerder een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen het besluit van 25 mei 2004.
Eiser heeft tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 14 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Dat verzoek is behandeld ter zitting van 19 juli 2004.
Bij uitspraak van 23 juli 2004 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 25 mei 2004 geschorst tot zes weken nadat verweerder de beslissing op het bezwaarschrift aan eiser heeft verzonden.
Op 31 augustus 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
De Kamer voor personele zaken van de Hoor- en Adviescommissie Bezwaarschriften (HAB) van de gemeente Hoorn heeft op 3 november 2004 aan verweerder geadviseerd het bezwaarschrift, gericht tegen de schorsing, ongegrond te verklaren en het bezwaarschrift, gericht tegen het besluit tot het verlenen van ongevraagd ontslag, gegrond te verklaren en dat besluit te herroepen.
Bij beslissing op bezwaar van 8 februari 2005 heeft verweerder de bezwaarschriften, deels in afwijking van het door de Hoor- en Adviescommissie Bezwaarschriften gegeven advies, ongegrond verklaard.
Bij brief van 3 maart 2005 heeft eiser beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 8 februari 2005. Bij brief van gelijke datum heeft hij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 14 maart 2005.
4. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding aan de orde zijn geweest meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende.
Wettelijk kader
In artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt (…) deswege disciplinair kan worden gestraft. Ingevolge het tweede lid van dat artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 8:13 van de CAR/UWO kan aan de ambtenaar als disciplinaire straf ongevraagd ontslag verleend worden.
In artikel 8:6, eerste lid, van de CAR/UWO is bepaald dat aan de ambtenaar ontslag kan worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
In artikel 8:15:1 van de CAR/UWO is onder meer bepaald:
1. onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 kan de ambtenaar door het college worden geschorst:
a. wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;
(…)
d. in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.
Standpunt van verweerder
Het besluit van 25 mei 2004 is primair gebaseerd op verweerders oordeel dat eiser zich aan ernstig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. Verweerder heeft op die grond besloten met toepassing van artikel 8:13 van de CAR/UWO als disciplinaire straf aan eiser ongevraagd ontslag te verlenen.
Subsidiair heeft verweerder eiser ontslagen met toepassing van artikel 8:6 van de CAR/UWO.
Het plichtsverzuim omvat de handelwijze van eiser bij het totstandkomen en beëindigen van de met [naam] Consultancy B.V. (genoemd: Micon i.o.) gesloten overeenkomst voor uitvoering van interimmanagement door de heer [naam] (verder te noemen: [naam]). [naam] is als externe projectmanager aangetrokken voor de projectorganisatie van de woningbouwlocatie Bangert en Oosterpolder in Hoorn.
Aan het besluit van 25 mei 2004 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser
- het advies van mevrouw [[naam 2] (hoofd Personeel en Organisatie) (verder te noemen: [naam 2]) om de mogelijkheid in het contract op te nemen van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst en de wijze waarop zou moeten worden gehandeld in geval van wanprestatie, zonder overleg heeft genegeerd en dat hij met betrekking tot het definitieve contract geen nader advies heeft ingewonnen van[naam 2] noch met verweerder overleg heeft gepleegd;
- in het contract een opzegtermijn heeft opgenomen van drie maanden terwijl verweerder had besloten dat een opzegtermijn van een maand in het contract opgenomen diende te worden;
- zelfstandig heeft beslist over de betaalbaarstelling van de eindfactuur van € 68.810,56 aan [naam], wetende dat de nog niet betaalde declaraties van [naam] waren geblokkeerd, terwijl van eiser verwacht had mogen worden dat hij verweerder over de consequenties bij directe beëindiging wegens wanprestatie had geïnformeerd;
- in een overleg op 24 februari 2004, waarin het projectmanagement Bangert Oosterpolder werd besproken en op welk moment eiser op de hoogte was van de eindfactuur, heeft nagelaten de betaalbaarstelling te vermelden;
- de eindfactuur heeft geparafeerd in zijn hoedanigheid als budgethouder en in zijn hoedanigheid als opdrachtgever, wat in strijd is met de terzake geldende regels en dat eiser de parafen heeft weggelakt nadat hij had begrepen dat hij in strijd met de regels had gehandeld;
- op 24 maart 2004, de datum van zijn schorsing, 's avonds om 20.00 uur zonder toestemming het gemeentehuis heeft betreden en privé-bestanden van zijn computer heeft gewist, waaronder een bestand dat betrekking had op [naam];
- veelvuldig privé-gebruik heeft gemaakt van de e-mail faciliteit.
Naar de mening van verweerder heeft eiser onzorgvuldig, ondeskundig en frauduleus gehandeld en niet gehandeld zoals een goed ambtenaar betaamt. Eiser heeft zich in een zodanige positie gebracht dat aan zijn integriteit en betrouwbaarheid in ernstige mate moet worden getwijfeld.
Verweerder heeft in het bestreden besluit zijn standpunt ook na het door de Hoor- en Adviescommissie Bezwaarschriften gegeven advies en na eigen heroverweging, gehandhaafd.
Standpunt van eiser
Eiser heeft bestreden dat hij een ''bevriende'' relatie heeft willen bevoordelen. [naam] is niet bevriend met eiser doch een zakelijke relatie.
Eiser heeft erkend dat hem is ontgaan dat in de definitieve versie van het met Micon gesloten contract een opzegtermijn is opgenomen van 3 maanden in plaats van 1 maand zoals door verweerder was besloten. Een clausule in verband met wanprestatie is in een contract niet te omschrijven en daarom heeft eiser gekozen voor de formulering dat, in het geval van geschillen, op de overeenkomst het Nederlands recht van toepassing is.
Eiser heeft aangevoerd dat hij de definitieve versie van het contract heeft toegezonden aan [naam 2] met de vraag of zij het contract akkoord vindt. Nadat hij dit had gedaan heeft hij[naam 2] nog gesproken bij welke gelegenheid zij eiser er nog op heeft gewezen dat een zogenaamde ''zelfstandigenverklaring'' van [naam] nodig is. Bij die gelegenheid is niet aan de orde gekomen dat[naam 2] de definitieve versie van het contract niet heeft ontvangen.
Wat de betaalbaarstelling van de eindfactuur betreft heeft eiser aangevoerd dat hij de eindfactuur heeft geparafeerd als blijk van controle van de gedeclareerde uren en als budgethouder. Nadat hij er door de gemeentesecretaris de heer [naam 3] op was aangesproken dat hij de factuur ten onrechte van twee parafen had voorzien heeft eiser er zorg voor gedragen dat de factuur werd teruggehaald waarna eiser ter voorkoming van verdere misverstanden zijn op de factuur aangebrachte parafen (zichtbaar) heeft weggelakt.
Eisers gemachtigde heeft voorts aangevoerd dat het niet eiser was die op 24 mei 2004 om 20.00 uur op het gemeentehuis is geweest en die bij die gelegenheid bestanden heeft gewist omdat eiser op dat tijdstip bij zijn gemachtigde was om de schorsing te bespreken. Eiser heeft beaamd dat hij 's morgens, meteen nadat hij had vernomen dat hij in zijn functie zou worden geschorst, zijn persoonlijke bezittingen heeft verzameld en tevens privé-bestanden van zijn computer heeft verwijderd. Naar de mening van eiser was dit niet verboden. Voor zover verweerder aan eiser verwijt dat hij privé e-mails heeft verzonden heeft eiser aangevoerd dat privé e-mailverkeer uitdrukkelijk is toegestaan.
Voor zover bij de totstandkoming van het contract door eiser fouten zijn gemaakt, kunnen deze fouten naar de mening van eiser niet worden aangemerkt als ernstig plichtsverzuim en is de maatregel van strafontslag buitenproportioneel en onevenredig. Verweerder heeft naar de mening van eiser bovendien nagelaten hem eerst op zijn fouten te wijzen en hem bij te sturen doch heeft in de plaats daarvan onmiddellijk naar het zwaarste middel van disciplinair ontslag gegrepen.
Overwegingen
Totstandkoming contract
Verweerder heeft op basis van een unaniem advies van [naam 4], [naam 3] en eiser besloten [naam] aan te trekken als projectmanager voor Bangert & Oosterpolder en aan eiser de contractuele afhandeling gemandateerd met als voorwaarde dat een opzegtermijn van een maand geldt in verband met de ontwikkelingen (een beroepsprocedure) met betrekking tot het bestemmingsplan. Nadien is de grondslag aan de voorwaarde komen te ontvallen doordat in de beroepsprocedure in positieve zin is beslist. Dit neemt niet weg dat eiser, door in het definitieve contract een opzegtermijn van drie maanden op te nemen, op dat punt heeft gehandeld in strijd met de opdracht van verweerder.
De HAB heeft zich in haar advies aan verweerder op het standpunt gesteld dat eiser met betrekking tot de in het contract opgenomen opzegtermijn onzorgvuldig heeft gehandeld doch van oordeel te zijn dat geen sprake is van plichtsverzuim. Verweerder blijft van mening dat van eiser de nodige prudentie mocht worden verwacht, dat hij het contract had moeten laten toetsen nu hij zelf niet over de nodige juridische kennis beschikt en dat hij van zijn mandaat op zorgvuldige wijze gebruik had moeten maken door het inwinnen van expertise. Naar de mening van verweerder heeft eiser zich niet gedragen zoals een goed ambtenaar in zijn functie betaamt en is sprake van plichtsverzuim.
De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat de foutieve termijn eiser niet is opgevallen, hem kan worden verweten. Dit vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel onvoldoende grond voor de vaststelling dat sprake is geweest van ernstig plichtsverzuim. Voor een vermoeden dat eiser doelbewust de drie maanden opzegtermijn in strijd met verweerders aanwijzing in het contract heeft opgenomen bestaan naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanwijzingen, mede gelet op de omstandigheid dat het eisers kennelijke bedoeling (zie hierna) was dat[naam 2] van de definitieve versie van het contract kennis zou nemen hetgeen, onbedoeld, niet is gebeurd.
De voorzieningenrechter ziet derhalve geen aanleiding dienaangaande thans een ander standpunt in te nemen dan is ingenomen in de uitspraak van 23 juli 2004.
Negeren adviezen
Het contract is door [naam] opgesteld. Mede omdat eiser en [naam] elkaar kenden en bij verweerder geen standaardcontracten aanwezig waren, is afgesproken dat[naam 2] over het contract zou adviseren.
Niet kan worden gezegd dat eiser adviezen van[naam 2] heeft genegeerd.[naam 2] heeft blijkens haar memo van 30 september 2003 aan eiser voorgesteld de mogelijkheid voor tussentijdse beëindiging op te nemen, en de vraag geopperd hoe om te gaan met wanprestatie. Tevens heeft zij eiser erop gewezen dat een ''zelfstandigenverklaring'' door [naam] moet worden overgelegd. Eiser heeft de mogelijkheid tot tussentijdse beëindiging in het contract opgenomen en invulling gegeven aan de vraag hoe om te gaan met wanprestatie. Verder is [naam] verzocht een zelfstandigenverklaring over te leggen. Verder bevindt zich onder de gedingstukken een versie van het definitieve contract met een door eiser handmatig aangebrachte aantekening "[voornaam], ik vind dit contract ok, jij ook? (Gaarne uiterlijk woensdag afhandelen ivm mijn vakantie. [naam] komt op dond 23 oktober).''[naam 2] ([voornaam]) heeft ter zitting van 19 juli 2004 ter gelegenheid van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak, geregistreerd onder nummer AW 04/1274, ontkend het definitieve contract nog te hebben ontvangen, maar hier ook niet meer naar te hebben gevraagd omdat zij het concept reeds had gezien en verdere inzage niet nodig vond. Eiser heeft op die zitting van 19 juli 2004 toegelicht dat dit stuk, waarop de aantekening is aangebracht, een uit zijn eigen dossier afkomstig afschrift is van het door hem aan[naam 2] toegezonden origineel.
Verweerder acht het, anders dan de HAB, aannemelijk dat eiser bewust het advies van mevrouw[naam 2] naast zich heeft neergelegd, gelet op een patroon van handelingen die twijfel oproepen aan eisers integriteit. Daarom vindt verweerder dat sprake is van gedrag dat een goed ambtenaar niet betaamt, zodat sprake is van plichtsverzuim.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een ander standpunt dan ingenomen in de uitspraak van 23 juli 2004. Uit vorenomschreven gang van zaken kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter namelijk niet de conclusie worden getrokken dat eiser zonder overleg adviezen van[naam 2] inzake de totstandkoming van het contract heeft genegeerd. Verweerder heeft te dier zake thans geen ander inzicht verschaft. Van plichtsverzuim kan dan ook niet worden gesproken. Dat eiser nadrukkelijker de definitieve versie van het contract aan[naam 2] had moeten terugkoppelen, zoals ter zitting van 14 maart 2005 namens verweerder aangevoerd, doet daaraan gelet op het vorenstaande niet af.
Parafering eindafrekening [naam]
Eiser was er vanaf 12 februari 2004 mee bekend dat betalingen aan [naam] zouden worden geblokkeerd. Op 17 februari 2004 heeft eiser naar aanleiding van een factuur van [naam] met betrekking tot gewerkte uren in januari, overleg gehad met de gemeentesecretaris, de heer [naam 3]. Deze is ermee akkoord gegaan dat reeds gewerkte uren in januari en februari zouden worden betaald. Op de factuur van 16 februari 2004, bij de afdeling boekhouding ontvangen op 17 februari 2004, heeft [naam] zowel de uren over de maand februari 2004 gedeclareerd als de uren die betrekking hadden op de afkoop bij tussentijdse beëindiging van het contract. Op het bij de factuur gevoegde begeleidend schrijven is één parafenstempel gezet waarop eiser twee parafen heeft gezet, namelijk één als opdrachtgever (voor de controle van de gedeclareerde uren) en één als budgethouder (voor de controle van de factuur voor de gedeclareerde uren). De parafering als opdrachtgever was correct omdat op de factuur (ook) de afrekening over de maand februari was gedeclareerd. De factuur is vervolgens doorgeleid naar de heer [naam 5] van de afdeling Planning en Control. Deze heeft de factuur niet geparafeerd en de factuur doorgezonden naar de afdeling boekhouding. Deze afdeling is met inachtneming van de blokkering niet overgegaan tot betaling van de (integrale)factuur. Voor zover deze de declaratie over de in februari 2004 gewerkte uren betrof, is het desbetreffend bedrag op 8 april 2004 conform de afspraak betaald.
Verweerder heeft aangevoerd dat in het geval de budgethouder en de opdrachtgever in één persoon zijn verenigd, er altijd door twee personen geparafeerd moest worden. Verweerder is van mening dat hoewel de gang van zaken rond parafering formeel niet is geregeld, eiser ook ongeschreven rechtsregels niet mag veronachtzamen. Door als sectordirecteur een betalingsopdracht te geven met betrekking tot een factuur waarvan eiser wist dat deze niet voor voldoening in aanmerking kwam, heeft hij zich in een positie gemanoeuvreerd waarin volgens verweerder in ernstige mate aan eisers betrouwbaarheid en integriteit kan worden getwijfeld.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit echter uit voormelde parafering niet zonder meer voort dat daarmee de definitieve opdracht tot betalen is verstrekt. De parafen houden een akkoordverklaring in dat de factuur overeenstemt met de opdracht en in overeenstemming is met het budget. De controle of er voor de betaling daadwerkelijk budget is, vindt vervolgens plaats door de afdeling Planning en Control, wat in casu heeft plaatsgevonden. Dit houdt een akkoordverklaring in om de factuur te betalen, waarna de afdeling boekhouding de betaling verricht na kennelijke controle of feitelijke betaling plaats mag vinden.
Eiser mocht, hoewel hij tevens budgethouder was, de paraaf voor ''budget'' niet zetten, aangezien dit door een andere functionaris of de afdeling Planning en Control diende te gebeuren. Eiser is er door de gemeentesecretaris op 25 februari 2004 op aangesproken dat hij ten onrechte twee parafen had gezet, waarop eiser de factuur heeft teruggevraagd en de parafen, zichtbaar, heeft weggelakt. De factuur is vervolgens aan het hoofd van de afdeling Juridische Zaken voorgelegd.
Aangezien, naar uit het hiervoor beschreven traject volgt, een declaratie langs verschillende afdelingen, met elk een eigen controlerende taak, gaat voordat tot definitieve uitbetaling wordt overgegaan, kan niet worden gezegd dat eiser met het zetten van zijn parafen een autonome opdracht tot betaalbaarstelling heeft gegeven. Weliswaar vormden deze parafen de eerste schakel in dat traject, maar dat eiser er met het plaatsen van zijn parafen vanuit dacht te kunnen gaan dat daarmee (en ondanks de blokkering) de uitbetaling van (ook) de omstreden factuur een feit zou zijn, acht de voorzieningrechter niet wel denkbaar.
Voor verweerders stelling dat eiser aldus de schijn heeft gewekt van een gebrek aan integriteit bestaat dan ook onvoldoende grond. Dat eiser de parafen na het gesprek met de gemeentesecretaris heeft weggelakt is voorts in het licht van vorenomschreven gang van zaken begrijpelijk en kan zeker niet worden aangemerkt als een poging om zijn handelwijze te verdoezelen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan, gelet op het vorenstaande, niet worden staande gehouden dat eiser zeer onzorgvuldig en zelfs frauduleus heeft gehandeld, zodat niet vast staat dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
E-mail
Verweerder heeft eiser verweten dat hij het gemeentehuis onbevoegd is binnengetreden en bestanden van zijn computer heeft gewist. Dat eiser niet uitdrukkelijk de toegang tot het gemeentehuis is ontzegd beschouwt verweerder als een omissie die eiser echter geen vrijbrief geeft om te handelen zoals hij heeft gedaan.
Eiser heeft erkend dat hij privé e-mailbestanden heeft gewist in de ochtend van 24 maart 2004 nadat hij mondeling had vernomen dat hij zou worden geschorst. Eiser is niet de toegang tot het gebouw of tot de werkplek ontzegd. Verweerders gemachtigde [naam] heeft ter zitting van 19 juli 2004 erkend dat in een geval als het onderhavige een medewerker zijn eigen spullen mag meenemen en privé e-mailbestanden mag verwijderen indien hem de toegang tot de werkplek niet is ontzegd.
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat eiser heeft gehandeld in strijd met hem opgelegde regels en met name niet dat hij in de ochtend van 24 maart 2004 het gemeentehuis onbevoegd is binnengetreden en andere dan privé-bestanden van zijn computer heeft gewist.
Van plichtsverzuim dienaangaande is de voorzieningenrechter dan ook niet gebleken.
Verweerder handhaaft voorts het verwijt dat de frequentie waarin eiser gebruik heeft gemaakt van de e-mailfaciliteit voor privégebruik, gelet op zijn voorbeeldfunctie, onbetamelijk is. Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat dit tevens geldt voor het gebruik door eiser van de telefoon.
Volgens het door verweerder overgelegde e-mailprotocol ''Spelregels bij gebruik van e-mail'' zijn werknemers gerechtigd het e-mailsysteem te gebruiken voor het ontvangen en versturen van persoonlijke e-mailberichten zowel intern als extern mits dit niet storend is of ten koste gaat van hun dagelijkse werkzaamheden. Verweerders gemachtigde [naam] heeft ter zitting van 19 juli 2004 verklaard dat geen normering voor de frequentie is vastgelegd. Geconstateerd is dat eiser voor privé-gebruik enkele malen per dag gebruik maakte van het e-mailsysteem, maar dat niet is gebleken dat het werk daaronder leed. Naar de mening van verweerder is de enkele constatering dat eiser enkele malen per dag de e-mailfaciliteit privé gebruikte voldoende om te zeggen dat sprake was van overtreding van de spelregels.
De voorzieningenrechter onderschrijft verweerders standpunt niet. Nu geen normering bestaat voor de frequentie en overigens niet is vastgesteld dat het e-mailgebruik (en het gebruik van de telefoon) ten koste is gegaan van de dagelijkse werkzaamheden moet worden geconcludeerd dat geen grond bestaat voor de vaststelling dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
Ongeschiktheidsontslag
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het totale feitencomplex dat eiser te laste is gelegd niet alleen kan worden gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim, doch daaruit tevens (subsidiair) de ongeschiktheid blijkt die ontslag op grond van artikel 8:6, eerste lid, van de CAR/UWO rechtvaardigt.
Zoals hiervoor is overwogen acht de voorzieningenrechter de grondslag onvoldoende overtuigend voor het oordeel dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan (ernstig) plichtsverzuim. De voorzieningenrechter ziet in het feitencomplex waarnaar verweerder verwijst en de gronden waarop door verweerder is geconcludeerd dat sprake is van ernstig plichtsverzuim, onvoldoende grondslag voor het oordeel dat eervol ontslag kan worden verleend omdat eiser onbekwaam of ongeschikt zou zijn voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Dat eiser bij het gebruik maken van zijn gemandateerde bevoegdheid tot afhandeling van het contract slordigheden heeft begaan, acht de voorzieningenrechter een gegeven dat op zichzelf onvoldoende grondslag biedt voor het aannemen van ongeschiktheid. Concreet onderbouwde gegevens die anderszins de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van ongeschiktheid als hier bedoeld, ontbreken.
Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat eiser zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, zodanig dat dit toepassing rechtvaardigt van artikel 8:13 van de CAR/UWO. Evenmin is gebleken van voldoende grondslag voor het standpunt dat eiser onbekwaam of ongeschikt is voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken.
Het beroep is in zoverre derhalve gegrond.
De schorsing
Met het besluit van 24 maart 2004 heeft verweerder onder toepassing van artikel 8:15:1 van de CAR/UWO eiser met ingang van die datum geschorst in het belang van de dienst tot het moment dat het ontslag ingaat.
Verweerder heeft het bezwaar, gericht tegen het schorsingsbesluit van 24 maart 2004, ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat er, gelet op de feiten en omstandigheden voldoende aanleiding bestond voor schorsing hangende het onderzoek naar het aan eiser verweten plichtsverzuim.
Er bestond bij verweerder een concrete verdenking van plichtsverzuim waardoor aan eisers integriteit werd getwijfeld. Mede gelet op vaste jurisprudentie ter zake, bestond naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor verweerder ten tijde van het nemen van dat besluit voldoende grond om eiser bij wijze van ordemaatregel te schorsen.
Verweerder heeft in het (primaire) besluit van 24 maart 2004 besloten dat de schorsing voortduurt tot het moment dat het ontslag ingaat. Verweerder heeft daarmede eveneens voldaan aan de voorwaarde dat het schorsingsbesluit uitsluitsel geeft over de duur van de schorsing. Gelet op de (voorgenomen) ontslagdatum 1 juni 2004, kan niet worden gezegd dat de schorsing over een onredelijke termijn is toegepast.
Nu het onderzoek inmiddels is afgerond en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het verleende ontslag bestaat er bij deze stand naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor toepassing van artikel 8:15:1 van de CAR/UWO geen grond meer. Nu de voorzieningenrechter het ontslagbesluit onrechtmatig acht vormt dit tevens aanleiding ook het schorsingsbesluit van 24 maart 2004 te schorsen.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, juncto 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 966,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 3,00 (punten voor het opstellen van het verzoekschrift, het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
Beslist is als volgt.
5. Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep in de hoofdzaak gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit
te nemen op het bezwaarschrift;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 24 maart 2004 tot verweerder een nieuw besluit heeft genomen op het
bezwaarschrift;
- bepaalt dat de gemeente Hoorn aan eiser het griffierecht ten bedrage van (2 maal € 138,00 is) € 276,00
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van €
966,00;
- wijst de gemeente Hoorn aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 966,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Aldus gewezen door mr. M. Zijp, voor-zieningen-rechter,
in tegen-woordig-heid van F.H. Burgman, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2005
door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend hoger beroep open, voorzover dit de hoofdzaak betreft. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.

